Netherlands Journal of Legal PhilosophyAccess_open

Book Review

Jacques Le Goff, Georges Gurvitch. Le pluralisme créateur

Authors
Show PDF Show fullscreen
Author's information Statistics Citation
This article has been viewed times.
This article been downloaded 0 times.
Suggested citation
Thom Holterman, "Jacques Le Goff, Georges Gurvitch. Le pluralisme créateur", Netherlands Journal of Legal Philosophy, 2, (2012):180-183

Dit artikel wordt geciteerd in

      Jacques Le Goff, Georges Gurvitch. Le pluralisme créateur (Paris: Michalon Éditions, 2012), 126 p.

      Ooit heeft Van Eikema Hommes in zijn De elementaire grondbegrippen der rechtswetenschap ruim aandacht besteed aan de moderne rechtssociologie. Hij zegt daarover dat de vertegenwoordigers ervan met kracht op het eigen en oorspronkelijke karakter van het niet-statelijke maatschaps- en gemeenschapsrecht hebben gewezen. Onder hen rekent hij natuurlijk Eugen Ehrlich, maar ook, naast anderen, Duguit en Gurvitch. Met betrekking tot de laatste merkt hij op: ‘Van groot belang voor ons inzicht in de verhouding van maatschaps- en gemeenschapsrecht … is de leer van het sociale (gemeenschaps-) en inter-individuele (maatschaps-) recht van de Russisch-Franse rechtssocioloog Georges Gurvitch.’ Van Eikema Hommes bespreekt diens opvatting vervolgens in een ruim aantal pagina’s (p. 417-422) en hij levert er ook, vanzelfsprekend, commentaar op. Dat was in 1972.

      Nu, veertig jaar later, vraagt Jacques Le Goff, docent publiekrecht aan de Universiteit Bretagne occidentale, opnieuw aandacht voor een aantal filosofische en rechtssociologische denkbeelden van Gurvitch (1894-1965), in het bijzonder de denkbeelden over ‘sociaal recht’. In zijn behandeling ervan beperkt Le Goff zich tot de principiële thema’s in het werk van Gurvitch en legt hij ook een verband met opvattingen van vermaarde Franse juristen uit die tijd, met name Maurice Hauriou (1856-1929) en Léon Duguit (1859-1928).

      Gurvitch zit op de lijn van het scherp afwijzen van het (rechts)positivisme, zonder daarbij in regelnihilisme te vallen. Ook is er sprake van een verwerping van transcendentie en nadrukkelijk is het immanentie wat de klok slaat als het om recht gaat: wij maken zelf het recht! Tevens heeft Gurvitch telkens ideeën van de Franse maatschappijcriticus J.-P. Proudhon (1809-1865) als uitgangspunt gekozen, ten behoeve van het beschrijven van bepaalde ideeën over recht.

      Hoewel Le Goff het niet als zodanig benoemt, hangt hij zijn aandacht op aan de discussie over de doorgeschoten individualistische, ‘atomistische’ mensvisie in het tijdperk van het neoliberalisme en aan de desastreuze gevolgen die dat heeft op maatschappelijk vlak. Het is dus niet vreemd om te vermoeden dat getracht wordt de aandacht op ‘het sociale’ te vestigen, als reactie op het antisociale denken binnen het neoliberalisme. Daarvoor kan men goed bij Gurvitch terecht. Le Goff brengt de kernthema’s van Gurvitch samen in twee hoofdstukken. Het ene is getiteld ‘Het juridisch pluralisme’, waarin twee leerstukken worden behandeld, te weten het ‘sociaal recht’ – in de zin van het sociale karakter van het recht en dus niet als een deelgebied van het recht –, en het ‘normatief feit’. Het andere hoofdstuk betreft ‘Het politiek pluralisme’. Daar wordt aandacht besteed aan vraagstukken over de verhouding maatschappij-staat: hoe organiseer je het ‘pluralisme’? Beide hoofdstukken worden voorafgegaan door een hoofdstuk over de vraag hoe het ‘pluralisme’ in de werkelijkheid gedacht kan worden (‘pluralisme ontologique’). Het geheel wordt afgesloten met een kort hoofdstuk waarin de hedendaagse relevantie van de denkbeelden van Gurvitch aan de orde komt.

      Die denkbeelden komen niet uit de lucht vallen. Ze zijn bij Gurvitch deel van zijn eigen geschiedenis. Hij heeft ze opgedaan als jonge Rus (student rechten) in een revolutionaire tijd. Vroeg was hij al vertrouwd met de opvattingen van Proudhon en tijdens de revolutie ziet hij mensen spontaan het zelfbestuur zoals Proudhon dat voorstond, introduceren en toepassen. Gurvitch meent dat hier het sociaal recht wordt geboren in volledige onafhankelijkheid van de staat. Hij ziet allerlei vormen van directe democratie opbloeien. Het levert voor hem het idee van de mogelijkheid van een pluralistisch karakter van de maatschappij, die fundamenteel antitotalitair, maar wel socialistisch, is ingericht. Ook maakt hij mee hoe dit alles door het totalitaire bolsjewisme in relatief korte tijd wordt weggevaagd. Hierin ligt de reden dat Gurvitch vrijwillig in ballingschap gaat en Rusland verlaat (in 1920). Een universitaire loopbaan die al in Rusland was begonnen, zal hij aan verschillende instellingen van hoger onderwijs in andere landen en steden voortzetten. Na Praag (1920) wordt dat Parijs (1925). Gurvitch vindt er in de woorden van Le Goff een ‘broedplaats’. De aandacht van Gurvitch gaat uit naar de zich uitbreidende kracht van het georganiseerd collectief: het syndicalisme en de republiek die sociaal wordt. En omdat ook hij de sociale organisatie niet langer in een privaatrechtelijk kader wilde denken, moet het idee van het ‘sociaal recht’ tot ontwikkeling komen…

      Sociaal recht is bij Gurvitch een sui generis verschijnsel. Het verwijst naar de verbindende kracht die ontstaat door het samen handelen van mensen en die bijdraagt aan de stabiliteit van (micro-, meso- en macro)collectiviteiten, die door dat samen handelen ontstaan. Daarin ligt de reden dat het hier bedoelde sociale recht wordt toegelicht aan de hand van drie beschrijvende elementen: integratie, transpersonalisme en pluralisme. Het recht integreert de samen werkende individuen in de (specifieke) collectiviteiten. De collectiviteit is meer dan de optelsom van de individuen, zodat er sprake is van vormen van transpersonalisme. Bovendien gaat het om een veelheid van (spontaan) ontstane collectiviteiten, welke veelheid zich binnen het kader van het pluralisme laat behandelen.

      Het sociaal recht is een sociale waarde met behulp waarvan een individualistische instelling en tegelijk de fascinatie voor de staat wordt bestreden. Om te vermijden dat ‘het sociale’ niet op zijn beurt een overheersende of zelfs tirannieke factor wordt, moet het pluralisme als organisatorisch leerstuk worden uitgewerkt. Het recht wordt hier als een autonoom, sociaal product begrepen dat een bepaalde ontwikkelingsgang doormaakt. Gurvitch spreekt daarbij over ‘ongeorganiseerd sociaal recht’ (‘instituant’) en ‘georganiseerd sociaal recht’ (‘institué’). Het centrum van de zwaartekracht van de ontwikkeling van het recht ligt dan ook niet in de wetgeving maar in de samenleving zelf, waarmee Gurvitch zich verenigt met Eugen Ehrlich.

      Het is duidelijk dat een en ander niet zonder ‘waarde’-denken (normen) blijft. Die waarden worden als immanent aan het sociale begrepen. Ze worden aangedragen via ‘normatieve feiten’. Er bestaat voor Gurvitch geen scherpe scheiding tussen norm en feit. Onwillekeurig moet ik hier denken aan wat Ter Heide ons als rechtenstudenten voorhield van Glastra van Loons ‘feiten zijn geen feiten’, een visie die Glastra van Loon in De Gids (1970, nr. 2, p. 87-97) verdedigde (opgenomen in diens bundel De eenheid van handelen; 1980). Het concept van het ‘normatief feit’ is door Gurvitch ontleend aan de Russische jurist en socioloog L. Petrazycki (1867-1931). Hij heeft het evenwel ontwikkeld vanuit het leidende idee ‘institutie’ bij Maurice Hauriou. Maar ook bij Proudhon is al terug te vinden dat sommige scheidingen niet scherp zijn. Zo begrijpt hij deze ‘gerechtigheid’ tegelijk als idee en realiteit. Als idee maakt het deel uit van onze manier van spreken, de taal en de beelden erbij. De onmogelijkheid van het maken van een scherpe scheiding manifesteert zich ook in onze praktijken, in de sociale relaties. Het is dus een immanente factor.

      Dat er van onderlinge herkenning sprake kan zijn bij Gurvitch en Hauriou is niet zo vreemd. Beiden hebben een positieve instelling ten aanzien van een aantal denkbeelden van Proudhon. Tevens is vanwege hun gedeelde interesse voor de sociale thermodynamica, een kruising van elkaars denken mogelijk, aldus Le Goff. De reguleringsideeën die uit de thermodynamica zijn af te leiden, hebben hen ertoe gebracht om in de maatschappelijke werkelijkheid over organisatorische ‘zelfregulering’ na te denken (waardoor een verbinding met Proudhons ideeën over zelfbestuur tot stand kan komen).

      De vraag is nu wat we heden met dit soort denkbeelden aan moeten. Le Goff is die vraag niet uit de weg gegaan. Overigens heeft hij tussen de bedrijven door wel reeds gewezen op latere, mogelijke verwantschappen met na Gurvitch gekomen denkers. Zo merkt hij op, waar hij Gurvitch’ nadruk op de organiserende functie van gerechtigheid behandelt, dat Gurvitch Rawls’ Theory of Justice (1971) zou zijn bijgevallen. Ook wijst Le Goff op de frappante actuele gelijkenis met de problematiek van de ‘constitution sociale’ in de jaren 1960-1980 en met de geventileerde gedachten daarover bijvoorbeeld van Maurice Merleau-Ponty, Claude Lefort en Paul Ricoeur.

      In zijn slothoofdstuk geeft Le Goff dan aan waarom Gurvitch het verdient herlezen te worden. Ik vat dat als volgt samen. Gurvitch heeft een ‘multidimensionaal burgerschap’ verdedigd en ‘de macht van een arrogante staat’ afgewezen. Alles draait om de soevereiniteit van het sociaal recht als fundament van gemeenschappelijk menselijk leven. Aldus is Gurvitch voor Le Goff de initiator en overdrager van een inspiratie die in onze tijd is opgedaan en wordt uitgedragen, ieder op zijn eigen wijze, door Lefort, Habermas, Giddens, Walzer, Rosanvallon en vele anderen. De kern van het actuele debat gaat over het zoeken naar een ander type evenwicht dan we nu kennen, tussen het individu en het sociale, tussen gemeenschap en politiek, tussen representatieve democratie en directe democratie, tussen markteconomie en solidaire economie… En dit alles is te ontdekken bij Gurvitch, aldus Le Goff.

      Dit wil niet zeggen dat hij Gurvitch ‘onfeilbaar’ acht. Meer dan eens spreekt het tegendeel ervan uit zijn kritiek. Ik heb dat gelaten voor wat het is. Het zou te veel ruimte in beslag nemen om dat te behandelen. Zo heb ik ook nagelaten uit te werken wat ik bij Le Goff erg mis. Wel spreekt hij bij herhaling over de proudhonnist Gurvitch, maar hij laat achterwege meer in detail te laten zien waaruit dat proudhonnisme dan bestaat.

Citation format

Would you like to cite a publication in the Netherlands Journal of Legal Philosophy? You could do this in the following way:

Christoph Kletzer, ‘Absolute Positivism’, NJLP 2013/2 p. 87-99


Print this article