Netherlands Journal of Legal PhilosophyAccess_open

Article

Hoe neutraal is kerkfinanciering?

Kritische analyse van het Belgische erkennings- en ondersteuningsbeleid

Keywords liberalism, neutrality, church-state policy, (anti)perfectionism, Belgium
Authors
Show PDF Show fullscreen
Abstract Author's information Statistics Citation
This article has been viewed times.
This article been downloaded 0 times.
Suggested citation
Leni Franken and Patrick Loobuyck, "Hoe neutraal is kerkfinanciering?", Netherlands Journal of Legal Philosophy, 1, (2012):12-27

    In this article, the authors explore how active state support for religions and worldviews could be in accordance with the principle of liberal neutrality. They focus on the Belgian church-state policy because this policy is characterised by an explicit and extended form of active support for recognised worldviews. If this policy is in accordance with liberal neutrality, some other, weaker forms of state support for religions and worldviews may also be in accordance with this neutrality principle. In the light of these considerations, the authors make some suggestions about possible ways to bring the Belgian church-state policy more in accordance with liberal neutrality.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1 Inleiding

      Historisch gezien hecht het liberalisme als politiek-filosofische theorie veel belang aan de scheiding tussen kerk en staat. Deze scheiding moet de overheid beschermen tegen illegitieme inmenging van godsdiensten én deze godsdiensten en haar gelovigen beschermen tegen ongewenste politieke bemoeienis.1xAlfred Stepan, ‘Religion, Democracy, and the “Twin Tolerations”,’ Journal of Democracy 11 (4) (2000): 37–57; John Rawls, ‘The Idea of Public Reason Revisited,’ The University of Chicago Law Review 64 (3) (1997): 765–807, 795. De scheiding tussen kerk en staat fungeert als een normatief politiek-filosofische vooronderstelling om een faire, pluralistische samenleving op te bouwen en godsdienstvrijheid rechtvaardig vorm te geven. Er bestaat echter geen consensus over de manier waarop de scheiding tussen kerk en staat, die we vandaag beter kunnen interpreteren als een scheiding tussen levensbeschouwing en staat, in de praktijk moet worden omgezet. In de praktijk worden de particuliere kerk-staatverhoudingen steeds getekend door contextuele en historische elementen.

    • 2 Hands-off beleid en neutraliteit

      Om de liberale toets te doorstaan, mogen de kerk-staatverhoudingen de neutraliteit van de overheid niet aantasten. Martha Nussbaum pleit daarom voor een hands-off beleid of een wall of separation tussen kerk en staat.2xMartha C. Nussbaum, Liberty of Conscience. In Defense of America’s Tradition of Religious Equality (New York: Basic Books, 2008). Door, zoals in de VS constitutioneel is vastgelegd, geen enkele levensbeschouwing actief te ondersteunen, behandelt de overheid alle levensbeschouwingen principieel op een gelijke – neutrale – manier.

      Let wel, een strikte scheiding tussen kerk en staat impliceert niet noodzakelijk dat er een scheiding is tussen politiek en burgerlijke samenleving enerzijds en kerken en levensbeschouwingen anderzijds. Met andere woorden: de neutraliteit van de staat ten aanzien van levensbeschouwingen – door er politiek niet naar om te zien – impliceert geenszins een neutrale samenleving. De sociale realiteit in de VS illustreert dit tot op vandaag. Ondanks the non-establishment clause is religie er veel levendiger aanwezig in de samenleving en de politiek dan het geval is in Europa waar de scheiding tussen kerk en staat vaak veel minder rigide is.3xJaak Butler, ‘The American Exception? Secularisation and Religion in the United States, 1945–2000,’ in The Transformation of the Christian Churches in Western Europe 1945/2000, red. Leo Kenis, Jacques Billiet & Patrick Pasture (Leuven: Leuven University Press, 2010), 161–71; Pippa Norris & Ronald Inglehart, ‘Uneven secularization in the United States and Western Europe,’ in Democracy and the New Religious Pluralism, red. Thomas Banchoff (Oxford: Oxford University Press, 2007), 31–57. Sociologen wijzen er in dit verband op dat een hands-off beleid zelfs in het voordeel van de religies kan zijn. Wanneer religies ondersteund worden vanuit de staat, worden ze lui omdat hun bestaanszekerheid gegarandeerd is en er onvoldoende concurrentie is. Indien religies daarentegen moeten vechten om te overleven, moeten ze zich innovatief, concurrentieel en creatief op de religieuze markt begeven. Sommige sociologen menen dan ook te kunnen aantonen dat een neutraal hands-off systeem op het vlak van religie positieve gevolgen kan hebben voor de religieuze participatie.4xRoger Finke, Rodney Stark & Avery M. Guest, ‘Mobilizing Local Religious Markets: Religious Pluralism in the Empire State, 1855 to 1865,’ American Sociological Review 61 (2) (1996): 203–218; Laurence R. Iannaccone, Roger Finke & Rodney Stark, ‘Deregulating religion: The Economics of Church and State,’ Economic Inquiry 35 (2) (1997): 350-364; Rodney Stark & Roger Finke, Acts of Faith: Explaining the Human Side of Religion (Berkeley: University of California Press, 2000).

    • 3 Ondersteuningsbeleid en neutraliteit

      Een hands-off kerk-staatregime is echter niet de enige vorm van beleid die compatibel is met de liberale neutraliteitsgedachte. Brian Barry wijst er terecht op dat het egalitair liberalisme ook andere kerk-staatregimes toelaat.5xBrian Barry, Culture and Equality (Cambridge: Polity Press, 2001), 29, 278. Zo sluit het egalitair liberalisme samenwerking met en (financiële) ondersteuning van (erkende) religies niet uit. Dergelijk steunbeleid moet dan wel aan volgende criteria beantwoorden: (1) er moet in principe meer dan één levensbeschouwing erkend/ondersteund kunnen worden, (2) verschillende levensbeschouwingen moeten faire kansen krijgen om erkend/ondersteund te worden, (3) de levensbeschouwingen moeten, eenmaal erkend, als gelijken behandeld worden, (4) de erkenning en ondersteuning mag geen waardeoordeel vanuit de overheid impliceren. Een politiek systeem gebaseerd op één staatskerk of een established church, zal hierdoor, alvast theoretisch, moeilijk door de (egalitair) liberale beugel kunnen.6xGerhard Robbers, red., Church Autonomy (Frankfurt am Main: Peter Lang, 2001). Voor discussie en de recente evoluties omtrent de manier waarop de Scandinavische landen de idee van weak establishment (staatskerk, nationale kerk of volkskerk) combineren met de godsdienstvrijheid en ‘seculiere neutraliteit’ zie Lisbet Christoffersen, Kjell A. Modéer & Svend Andersen, red., Law & Religion in the 21st Century – Nordic Perspectives (Kopenhagen: Djof Publishing, 2010). Zie ook Rex Ahdar & Ian Leigh, ‘Is Establishment Consistent with Religious Freedom?,’ in Religious Freedom in the Liberal State,red. Rex Ahdar & Ian Leigh (Oxford: Oxford University Press, 2005), 127–54.

      Omdat de overheid bij een ondersteuningspolitiek een actieve rol opneemt, kan de indruk gewekt worden dat dergelijk beleid onvoldoende neutraal is. Om te beoordelen of deze indruk juist is, moeten we eerst beter begrijpen wat het liberalisme met neutraliteit bedoelt. Neutraliteit wordt in het liberalisme heel specifiek ingevuld: het gaat enkel over neutrality of justification/aim, niet over neutrality of opportunities en neutrality of outcome.7xJohn Rawls, Political Liberalism (New York: Columbia University Press, 2005 [1993]), 184–94. Neutrality of opportunities botst met de liberale basisidee zelf: doctrines die gestoeld zijn op racisme kan het liberalisme geen gelijke bestaanskansen geven.8xCharles Larmore, Patterns of Moral Complexity (Cambridge: Cambridge University Press, 1987), 66; ‘Political Liberalism,’ Political Theory 18 (3) (1990): 339–60, 350; Charles Larmore, The Morals of Modernity (Cambridge: Cambridge University Press, 1996), 139; Rawls, Political Liberalism, 184–85; William Galston, Liberal Purposes (Cambridge: Cambridge University Press, 1993 [1991]), 100. Bijgevolg wordt de liberale neutraliteit niet ondermijnd doordat een ondersteuningsbeleid bepaalde levensbeschouwingen die tegen het politiek liberalisme indruisen, uitsluit. Ook de idee van neutrality of outcome wordt verworpen.9xJohn Rawls, ‘The Priority of Right and Ideas of the Good,’ Philosophy and Public Affairs 17 (4) (1988): 251–76, 264; Rawls, Political Liberalism, 194; Robert Nozick, Anarchy, State and Utopia (New York: Basic Books, 1974), 272; Larmore, Patterns of Moral Complexity, 43–44; Brian Barry, Justice as Impartiality (Oxford: Clarendon Press, 1995), 82–83, 122–23; Galston, Liberal Purposes, 100. Volgens dit neutraliteitsconcept zou de overheid neutraal zijn wanneer de gevolgen van het beleid voor iedereen gelijk zijn. Dit is onhoudbaar omdat mensen verschillen in hun opvattingen en voorkeuren, waardoor zowat elke beslissing van overheidswege een andere impact op iedere afzonderlijk persoon heeft, afhankelijk van zijn of haar voorkeuren en overtuigingen. Omdat neutrality of outcome nooit het opzet is geweest, is de vaststelling dat een steunregime uiteenlopende gevolgen heeft voor verschillende religies en individuen op zich geen schending van het liberale neutraliteitsbeginsel.

      Waar het in het liberalisme wél over gaat is neutraliteit op vlak van rechtvaardiging en beleidsformulering.

      ‘[...] Political decisions must be, so far as is possible, independent of any particular conception of the good life, or what gives value to life. Since the citizens of a society differ in their conceptions, the government does not treat them as equals if it prefers one conception to another, either because the officials believe that one is intrinsically superior, or because one is held by the more numerous, or more powerful group.’10xRonald Dworkin, ‘Liberalism,’ in Public and Private Morality, red. Stuart Hampshire (Cambridge: Cambridge University press, 1978), 113–43, 127.

      ‘[T]he state is not to do anything intended to favor or promote any particular comprehensive doctrine rather than another, or to give greater assistance to those who pursue it.’11xRawls, Political Liberalism, 262.

      De liberale idee van neutraliteit impliceert de exclusie van perfectionistische morele idealen in de legitimering van overheidsbeleid. Politieke beslissingen mogen in hun formulering geen voorkeur vertonen voor een welbepaalde levensbeschouwing of mensen voortrekken omdat ze een bepaalde opvatting van het goede leven onderschrijven.12xRawls, ‘Priority of Right,’ 262; Bruce Ackerman, Social Justice in the Liberal State (New Haven/Londen: Yale University Press, 1980), 61–62; Bruce Ackerman, ‘What is Neutral about Neutrality?,’ Ethics 93 (2) (1983): 372–90, 389; Larmore, Patterns of Moral Complexity, 44–47; Larmore, The Morals of Modernity, 126 n.6; Dworkin, ‘Liberalism’, 191; Barry, Justice as Impartiality, 123, 132; Nozick, Anarchy, State and Utopia, 272–73. In de lijn van Rawls13xIn plaats van neutraliteit hanteert Rawls formuleringen als ‘the priority of the right over the good’ en ‘the principle of perfection’. Zie hiervoor John Rawls, A Theory of Justice, herziene druk (Oxford: Oxford University Press, 1999), par. 50; Rawls, ‘Priority of Right’; Rawls, Political Liberalism, Lecture v. merkt Will Kymlicka op dat we omwille van de conceptuele zuiverheid beter de voorkeur kunnen geven aan state anti-perfectionism boven state neutrality.14xWill Kymlicka, Contemporary Political Philosophy. An introduction (Oxford: Oxford University Press, 2002), 218.

      Indien een steunregime de toets van de liberale neutraliteitseis wil doorstaan, moet het op een neutrale, anti-perfectionistische manier gelegitimeerd kunnen worden – dit is zonder enige verwijzing naar een publieke rangorde of naar de intrinsieke (on)waarde of (on)waarheid van particuliere levensbeschouwelijke overtuigingen. Wanneer in een land het katholicisme steun krijgt en het boeddhisme niet, dan mag dit niet het gevolg zijn van een politieke voorkeur die het katholicisme hoger op de publieke rangorde zet dan het boeddhisme. Om dit te vermijden zullen de erkenning en ondersteuning van levensovertuigingen moeten gebeuren op basis van neutrale, objectieve en democratisch gelegitimeerde criteria die de verschillende levensovertuigingen die zich binnen de bandbreedte van het politiek liberalisme bevinden, faire kansen op erkenning/ondersteuning bieden. Het is in dit verband noodzakelijk dat ook niet-religieuze of niet-confessionele levensovertuigingen op gelijke voet erkend en ondersteund kunnen worden als religieuze levensovertuigingen.

    • 4 Het Belgische erkennings- en ondersteuningsbeleid

      De Belgische Grondwet bevat geen strikte scheiding van kerk en staat. De Belgische staat heeft van meet af aan geopteerd voor een ‘actief ondersteund wereldbeschouwelijk pluralisme, dat bijdraagt tot een effectief genot van de vrijheid van eredienst’.15xFreddy Mortier & Marie-Françoise Rigaux, De federale financiering van de bedienaren der erediensten en de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige raad. Verslag van de Commissie der Wijzen (Brussel, 2005–2006), 9. Voor een historische schets zie Els Witte, ‘De constructie van België 1828–1847,’ in Nieuwe Geschiedenis van België, deel I 1830–1905, red. Els Witte et al. (Brussel: Lannoo, 2005), 37–38, 61–67, 73 e.v.; Caroline Sägesser, ‘Le régime des cultes en Belgique: origine et évolution,’ in Le financement public des religions et de la laïcité en Belgique, red. Caroline Sägesser & Jean-Philippe Schreiber (Louvain-la-Neuve: Bruylant-Academia, 2010), 11–41. Als er al van neutraliteit sprake is, spreken sommigen liever van ‘welwillende neutraliteit’.16xLouis-Léon Christians, ‘Le financement des cultes en droit belge: bilan et perspectives,’ Quaderna di diritto e politica ecclesiastica 14 (1) (2006): 83–107, 83.

      Om directe steun te krijgen moet de levensbeschouwing in België eerst erkend worden. Hiervoor moeten levensbeschouwingen aan de volgende criteria voldoen: een groot aantal (‘verschillende tienduizenden’) aanhangers vertegenwoordigen, gestructureerd zijn, enige tijd (‘verschillende decennia’) in België gevestigd zijn, een maatschappelijk belang vertegenwoordigen en niet tegen de maatschappelijke orde indruisen.17xPatrick De Pooter, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij (Brussel: Larcier, 2002), 135. Op dit moment zijn zeven levensbeschouwingen erkend (i.c. rooms-katholicisme, protestantisme, anglicanisme, orthodox christendom, jodendom, islam en niet-confessioneel vrijzinnig humanisme) en deze genieten tal van privileges: bezoldiging van bedienaars van de eredienst en van morele begeleiders en aalmoezeniers in ziekenhuizen, gevangenissen en het leger; financiering van levensbeschouwelijke vakken in het officieel onderwijs; uitzendtijd op openbare radio- en televisiezenders; en subsidies voor materiële goederen en huisvesting voor bedienaars van de eredienst.

      Kenmerkend voor het Belgische systeem is de combinatie van vrijheid én positieve ondersteuning van levensbeschouwingen.18xAdriaan Overbeeke, ‘Kerk en Staat in België: scheidingsregime én state support,’ in Overheid, recht en religie, red. Ashley Terlouw et al. (Deventer: Kluwer, 2011),129–58. In art.19 en 20 van de Grondwet wordt twee keer de godsdienstvrijheid vastgelegd en art.21 ontneemt de overheid ‘het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van de eredienst’. Art. 24 bepaalt bovendien dat het onderwijs vrij is, wat niet enkel impliceert dat ouders vrij zijn in hun schoolkeuze, maar ook dat (religieuze) organisaties vrij zijn om scholen op te richten.

      Wat betreft het ondersteunend beleid is art. 181 van belang: het bepaalt dat de salarissen en pensioenen van bedienaars van de erediensten én van de afgevaardigden die morele diensten verlenen op basis van een erkende niet-confessionele levensbeschouwing worden betaald door de staat. Ook inzake levensbeschouwelijk onderricht treedt de overheid ondersteunend op: art. 24 van de Grondwet verplicht de officiële scholen19xVrije scholen in België zijn vergelijkbaar met de bijzondere scholen in Nederland, de officiële scholen met de openbare scholen. om de keuze aan te bieden tussen onderwijs in de erkende erediensten en in de niet-confessionele zedenleer. Zo is België – naast Oostenrijk – een van de weinige landen in Europa waar bepaalde (i.c. de erkende) religieuze minderheden op kosten van de gemeenschap confessioneel onderwijs kunnen volgen in het officieel onderwijs.20xPatrick Loobuyck & Leni Franken, ‘Religious Education in Belgium: historical overview and current debates,’ in Religious Education in a Plural, Secularised Society. A Paradigm Shift, red. Leni Franken & Patrick Loobuyck (Münster: Waxmann, 2011), 35–54; Adriaan Overbeeke, ‘Levensbeschouwelijk onderricht: keuzepalet en keuzevrijheid in Vlaanderen anno 2002,’ T.O.R.B. 2 (2002–2003): 128–30; Richard Potzen & Brigitte Schinkele, ‘Religionsunterricht in Österreich,’ in Religious Education in Public Schools: Study of Comparative Law, red. José L.M. Lopez-Muniz, Jan De Groof & Gracienne Lauwers (Dordrecht: Springer, 2006), 117–42. De derde paragraaf van het art. voegt daaraan toe dat alle leerlingen die leerplichtig zijn, recht hebben op ‘een morele of religieuze opvoeding’ ten laste van de gemeenschap. Dit impliceert dat de overheid ook in de vrije onderwijsinstellingen de godsdienstlessen moet bekostigen.21xLudo Veny, ‘Onderwijs en grondwet. De nieuwe grondwetsbepalingen inzake onderwijs,’ Tijdschrift voor Bestuurswetenschappen en Publiekrecht (1988): 573–601, 588; Adriaan Overbeeke, ‘Levensovertuiging en onderwijs in de Belgische Grondwet,’ in Liber Amicorum discipulorunique Karel Rimanque, red. Bruno Peeters (Antwerpen: Intersentia, 2007), 299–351.

      Ook inzake confessioneel of levensbeschouwelijk geïnspireerd onderwijs is er niet enkel vrijheid maar ook ondersteuning. Sinds 2008 zijn de subsidies voor vrije (99% katholieke) en officiële scholen in Vlaanderen nagenoeg gelijkgesteld, met inachtneming van objectieve verschillen zoals het aanbod van levensbeschouwelijke vakken in officiële scholen en het garanderen van de vrije schoolkeuze.

    • 5 Evaluatie

      Hoe kunnen we vanuit het liberale neutraliteitsperspectief het Belgische ondersteuningsbeleid evalueren?

      5.1 Het erkenningsbeleid

      Het Belgische erkenningsbeleid kan alvast de toets van de liberale neutraliteit doorstaan voor zover het van meet af aan een open systeem was dat op basis van relevante criteria nieuwe erkenningen mogelijk maakte. Zo zijn er sinds de eerste Belgische Grondwet van 1831 vier geslaagde erkenningsdossiers geweest: de anglicaanse (1835), islamitische (1974) en orthodoxe (1985) erediensten en de vrijzinnig niet-confessionele levensbeschouwing (1993). Ondertussen is ook de erkenning van het boeddhisme als een niet-confessionele levensbeschouwing in een gevorderd stadium. Deze principiële openheid van het systeem maakt dat het onderscheid tussen erkende en niet-erkende levensbeschouwingen vanuit een liberaal perspectief niet problematisch is. Door erkende levensbeschouwingen meer voordelen te geven dan niet-erkende levensbeschouwingen overtreedt de overheid het liberale neutraliteitsbeginsel niet, ten minste zolang de niet-erkende levensbeschouwingen gelijke kansen hebben om ook een erkenning aan te vragen. Indien deze religieuze groepen niet de wens hebben om erkend te worden, is er niets aan de hand. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de sikhgemeenschap. Dat zij niet van de bijkomende voordelen kunnen genieten, kan dan ook niet onrechtvaardig worden genoemd.22xOp dit punt is er wel een andere moeilijkheid. Art. 24 van de Belgische Grondwet bepaalt: ‘Alle leerlingen die leerplichtig zijn, hebben ten laste van de gemeenschap recht op een morele of religieuze opvoeding.’ Gezien enkel de erkende levensbeschouwingen in het officieel onderwijs aangeboden worden, kunnen aanhangers van niet-erkende levensbeschouwingen niet van dit constitutionele recht genieten en treedt hier in principe een vorm van onfaire ongelijkheid op. Overbeeke vraagt zich terecht af welke argumenten er voorhanden zijn ‘om de levensbeschouwelijke keuze van de ouders van 19 anglicaanse leerlingen serieuzer te nemen dan bijvoorbeeld die van een grotere groep boeddhisten (een nog niet erkende stroming) of een zeer grote groep ouders Jehova’s Getuigen (niet-erkend)?’ Overbeeke, Levensbeschouwelijk onderricht, 289.
      Om aan deze problematiek tegemoet te komen, pleiten sommigen ervoor om een ‘neutraal’ restvak levensbeschouwelijke oriëntatie te introduceren naast de andere levensbeschouwelijke vakken. Het voorstel is in 2003 in de VLOR (Vlaamse Onderwijsraad) besproken maar heeft het niet gehaald. Zie Raf Verstegen, ‘Een nieuw vak over levensbeschouwing en ethiek in het licht van art. 24 G.W. en de fundamentele rechten en vrijheden?,’ T.O.R.B. 3 (2002–2003): 271–90. Voor discussie: Maurice Van Stiphout, ‘Een nieuw “neutraal” vak over levensbeschouwing en ethiek?’ T.O.R.B. 3 (2003–2004): 212–19; Michel Magits & Eddy Borms, ‘Ethiek en levensbeschouwing in het onderwijs,’ T.O.R.B. 3 (2003–2004): 220–25.

      Ook het feit dat de overheid criteria gebruikt die bepalen welke levensbeschouwingen wel en welke niet erkend kunnen worden, is op zich geen aantasting van de neutraliteit. De overheid kan omwille van praktische redenen en omwille van schaarste onmogelijk alle levensbeschouwingen ondersteunen. Indien de criteria voor erkenning relevant en rechtvaardig zijn en niet bedoeld zijn om welbepaalde levensbeschouwingen te bevoordelen of uit te sluiten, is er vanuit het perspectief van de neutraliteit geen probleem om slechts enkele levensbeschouwingen te erkennen en steun te verlenen. Dit wordt in België ook bevestigd door de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. De algemene criteria die gehanteerd worden zijn objectief, relevant en neutraal: er moet een maatschappelijk belang zijn, de levensbeschouwing moet een relevante hoeveelheid aanhangers hebben en mag niet indruisen tegen de gevestigde orde en de principes vastgelegd in de Grondwet en internationale verdragen inzake de bescherming van de rechten van de mens. Omwille van dit laatste punt weigerde de toenmalige Belgische minister van Justitie Laurette Onkelinx in 2005 om Scientology Church als eredienst te erkennen. Vanuit het liberale neutraliteitsbeginsel is deze weigering legitiem gezien hiervoor voldoende neutrale argumenten voorhanden waren (bijvoorbeeld bescherming van burgers tegen financiële uitbuiting).

      Dat de sikhs en de jehova’s niet erkend zijn, betekent ook niet dat de overheid deze religies als minder waar of minder waardevol beschouwt dan de erkende religies. De overheid doet daarover geen uitspraak en behoudt zo de gewenste neutraliteit. De Belgische overheid lijkt in haar intentie immers geen enkele levensbeschouwing te willen voortrekken of achterstellen door een erkenningsbeleid te voeren.

      5.2 Het ondersteuningsbeleid

      Dat de Belgische overheid een erkenningsbeleid voert, is vanuit het liberale neutraliteitsbeginsel dus geen probleem. Dit beeld verandert echter als we meer in detail kijken hoe en op basis waarvan de steun wordt toegekend aan erkende levensbeschouwingen. Om als erkende levensbeschouwing ook de voordelen te krijgen die daaraan zijn gekoppeld, geldt de eis dat de levensbeschouwing zich institutioneel zo structureert dat er één representatief aanspreekpunt is voor de overheid. Dit criterium is gebaseerd op de interne structuur en hiërarchische organisatie van de rooms-katholieke kerk waar de bisschoppenconferentie het aanspreekpunt is. Deze structuureis kan echter niet zomaar geëxporteerd worden naar andere levensbeschouwingen die minder of anders gestructureerd zijn dan die rooms-katholieke kerk. Het is niet verwonderlijk dat dit criterium moeilijkheden heeft veroorzaakt voor de protestanten, de moslims23xDe islam heeft nog andere problemen ondervonden vooraleer de erkenning in ondersteuning kon worden omgezet. De islam is al in 1974 erkend, maar de uitvoeringsbesluiten hebben dertig jaar op zich laten wachten. Zo heeft de islam slechts zendtijd gekregen in 2011 en zijn de eerste moskeegemeenschappen pas erkend in 2007. Anno 2012 telt Vlaanderen 24 erkende moskeegemeenschappen maar worden slechts 8 imams door de overheid betaald. De erkenning van islamitische geloofsgemeenschappen loopt in Vlaanderen overigens moeilijker dan in Wallonië. Zie hiervoor Jonathan Debeer, Patrick Loobuyck & Petra Meier, Imams in Vlaanderen (Steunpunt Gelijkekansenbeleid, Universiteit Antwerpen, 2011); Adriaan Overbeeke, ‘Geduldig wachtend op de oogst? Dertig jaar islambeleid in België,’ in Recht van de islam, red. Pauline Kruiniger (Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2009), 17–41; Corinne Torrekens, ‘L’organisation et le financement du culte muselman,’ in Financement public, Sägesser & Schreiber, 139–57; Lionel Panafit, ‘Les problématiques de l’institutionnalisation de l’islam en Belgique (1965–1996),’ in Facettes de L’islam belge,red. Felice Dassetto (Louvain-la-Neuve: Bruylant-Academia, 1997), 253–69. en de boeddhisten. Met de eis om gestructureerd te zijn tast de overheid de grens van de neutraliteit af omdat ze een voorkeur blijkt te hebben ten aanzien van een bepaalde organisatiestructuur. Daarenboven wordt het gelijkheidsprincipe overtreden en oefent de overheid mogelijk te veel controle uit op de interne organisatie van de levensbeschouwingen. Zo werd de moslimgemeenschap van overheidswege verplicht om een aanspreekpunt voor overleg te creëren (de moslimexecutieve), waartoe in 1993, 1998 en 2005 verkiezingen werden georganiseerd.24xMarie-Claire Foblets & Adriaan Overbeeke, ‘Islam in Belgium: the search for a legal status of a new religious minority,’ in Islam and the European Union, red. Richard Potz & Wolfgang Wieshaider (Leuven: Peeters, 2004), 1–39; Adriaan Overbeeke, ‘Wetgeving voor moslims: is driemaal scheepsrecht?,’ Nieuw juridisch weekblad (2005): 326–37; Adriaan Overbeeke, ‘Moslimverkiezingen: een Belgisch experiment,’ in De multiculturele samenleving en het recht, red. Niels F. van Manen (Nijmegen: Ars Aequi, 2002), 321–31; Adriaan Overbeeke, ‘Verkiezingen voor moslims: mijlpaal in de organisatie van de islamitische eredienst in België,’ in 60 maal recht en 1 maal wijn: rechtssociologie, sociale problemen en justitieel beleid. Liber amicorum prof. dr. Jean Van Houtte, red. Francis Van Loon (Leuven: Acco, 1999), 163–83. Maar de staatsinterventie ging nog verder: er werd niet enkel geëist dat de islamitische gemeenschappen zich zouden organiseren in een overkoepelend orgaan, ook werden verkozen kandidaten voor dit orgaan door de overheid gescreend en sommigen van hen werden ongeschikt bevonden.25xMarie-Claire Foblets & Adriaan Overbeeke, ‘A State Intervention in the Institutionalisation of Islam,’ in Religious Freedom and the Neutrality of the State: the Position of Islam in the European Union, red. Wasif A.R. Shadid & Sjoerd van Koningsveld (Leuven: Peeters, 2002), 113–28. Voor een kritiek op de toegenomen bemoeizucht van de staat inzake levensbeschouwing zie ook Adriaan Overbeeke, ‘Willem I’s rentree te Brussel: 175 jaar scheiding België-Nederland en de verhouding tussen kerk en staat,’ Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie 35 (1) (2006): 55–63; Adriaan Overbeeke, ‘Bedreigde soort: het wisselvallige lot van de Rooms-katholieke parochie-assistent en de vrije keuze van bedienaren van de eredienst,’ Recht, religie en samenleving (2008): 7–62; Adriaan Overbeeke, ‘Kerk en Staat in België’.

      Daaraan gekoppeld is er het probleem dat sommige erkende erediensten intern sterk variëren en toch onder één noemer worden geplaatst.26xOverbeeke, ‘Kerk en Staat in België,’ 147, 152–53. Zo worden soennieten en sjiieten tot ‘de’ islam gerekend, ondanks de verschillen tussen deze groeperingen, terwijl er binnen het christendom wel een onderscheid wordt gemaakt tussen orthodoxen, rooms-katholieken, anglicanen en protestanten. Ook de protestantse gemeenschappen, die sinds 1978 verenigd zijn in de Verenigde Protestantse Kerk in België (VPKB) zijn erg verschillend van elkaar. Hierdoor herkennen sommige protestanten zich niet in het protestantisme dat in de school wordt aangeboden.27xNiet toevallig kwam de eerste juridische claim om vrijstelling te krijgen van de levensbeschouwelijke vakken uit protestantse hoek. In het arrest Sluijs (RvS 14 mei 1985, nr. 25.326) oordeelde de Raad van State dat een kind op vraag van zijn protestantse ouders vrijstelling moest krijgen omdat ze zich in geen enkel vak konden vinden – dus ook niet in het vak protestantse godsdienst of in het vak niet-confessionele zedenleer.

      Het grootste probleem van ongelijkheid en gebrek aan neutraliteit speelt echter in het toepassen van de voordelen eenmaal levensbeschouwingen erkend zijn: de mate waarin steun wordt verleend is discriminatoir omdat de verschillen per eredienst niet berusten op objectieve en redelijke verantwoording.28xAdriaan Overbeeke, De overheid en de grondrechtspositie van godsdienstige en levensbeschouwelijke gemeenschappen: de bescherming van corporatieve vrijheid van godsdienst in de Belgische grondwet, getoetst aan de internationale verdragen, diss. Antwerpen, 2005, hoofdstuk 8 en 9. Doordat de eredienstwetgeving tot stand is gekomen als ‘het afzonderlijk regelen van afzonderlijke gevallen’ komt het gelijkheidsbeginsel in het gedrang.29xOverbeeke, Overheid en de grondrechtspositie, 702. De regelgeving is een historisch gegroeid allegaartje dat onvoldoende op elkaar is afgestemd.

      Zo is het loon van de ‘werknemers’ van de levensbeschouwingen afhankelijk van de levensbeschouwing waartoe ze behoren. De morele consulent van de vrijzinnig humanisten verdient meer dan de rooms-katholieke priester. Ook de subsidies voor erkende levensbeschouwingen worden onfair – op basis van artificieel ongelijke criteria – verdeeld. De begroting van de katholieke kerk is gebaseerd op het aantal inwoners per parochie en niet op het aantal gedoopte of praktiserende mensen, terwijl voor andere levensbeschouwingen andere criteria worden gebruikt. Dit leidt tot een onevenredige verdeling van subsidies, in het voordeel van de rooms-katholieke kerk.30xLiliane Voyé & Karel Dobbelaere, ‘La gestion publique de la diversité religieuse en Belgique. Pluralisme religieux et pratiques d’accommodement,’ in La nouvelle question religieuse. Régulation ou ingérence de l’Etat?, red. Pauline Côté & T. Jeremy Gunn (Brussel: Peter Lang, 2006), 163–83, 177. In 200831xVoor de cijfers baseren we ons op Jean-François Husson, ‘Les montants affectés aux cultes et à la laïcité,’ in Financement public, Sägesser & Schreiber, 43–69; Jean-François Husson, ‘Le Financement public des cultes et de la laïcité,’ Politique: revenue de débats 52 (2007): 14–17. ging 76,6 procent van het budget dat het ministerie van Justitie uitbetaalt aan lonen en pensioenen (circa 106 miljoen euro) van personeel van erkende levensbeschouwingen naar de katholieke kerk. Dit percentage is gedaald doorheen de laatste jaren: in 1996 tekende de katholieke kerk nog voor 92,6 procent van dat budget. Hoewel de katholieke kerk, door een gebrek aan roepingen, al lang niet meer het aantal priesters heeft waar ze recht op heeft,32xDe laatste jaren kan de katholieke kerk slechts minder dan de helft (44,1% in 2008) van de priesterplaatsen waar ze recht op heeft, invullen. Jean-François Husson, ‘Montants affectés,’ 51. krijgt ze toch nog een groot deel van de koek. Als ook het patrimonium, de mediazendtijd en het bedrag dat lokale overheden spenderen worden verrekend, krijgt de katholieke kerk in 2008 85,8 procent van het totale budget. En als ook de organisatie van levensbeschouwelijk onderwijs mee in kaart wordt gebracht, tekent de katholieke eredienst zich nog duidelijker af tegenover de anderen.33xJean-François Husson, ‘Le financement public des cultes, de la laïcité organisée et des cours philosophiques,’ Courrier Hebdomadaire du CRISP (2000): 1703–1704. Dit is niet in overeenstemming met de sociologische realiteit: de laatste decennia is het aantal actieve kerkgangers afgenomen tot een stuk onder de 10 procent en steeds minder Belgen geloven in een God.34xMarc Hooghe, Kerkpraktijk in Vlaanderen (Leuven: Centrum voor Politicologie, 2010); Marc Hooghe & Sarah Botterman, Religieuze praktijk in België: een statistische analyse (Leuven: KULeuven, 2008); Frédéric Moens, ‘L’évolution des pratiques et convictions religieuses,’ in Financement public, Sägesser & Schreiber, 71–86; Marc Hooghe, Ellen Quintelier & Tim Reeskens, ‘Kerkpraktijk in Vlaanderen. Trends en extrapolaties 1967–2004,’ Ethische Perspectieven, 16 (2) (2006): 113–23; Karel Dobbelaere & Jacques Billiet, ‘Late 20th-Century Trends in Catholic Religiousness. Belgium compared with Western and Central European Nations,’ in The Transformation of the Christian Churches in Western Europe 1945–2000, red. Leo Kenis, Jacques Billiet & Patrick Pasture (Leuven: Leuven University Press, 2010), 113–45; Karel Dobbelaere et al., Verloren zekerheid – de Belgen en hun waarden, overtuigingen en houdingen (Tielt: Lannoo, 2000), 117–52. Vanuit sociologisch perspectief is het niet langer fair dat de katholieke eredienst als primus inter pares of eerste onder gelijken35xRik Torfs, ‘State and Church in Belgium,’ in State and Church in the European Union, red. Gerhard Robbers (Baden-Baden: Nomos, 20052), 9–33, 15, 32. een bevoorrechte positie heeft. Dit is historisch zo gegroeid maar fungeert nu als een anachronisme. Zowel met het oog op meer gelijke behandeling als op een billijker verdeling rekening houdend met het aantal aanhangers zou het systeem aangepast moeten worden.36xJean-François Husson, ‘Financement public des cultes et de la laïcité,’ 17.

      Een commissie van wijzen heeft in 2005 in haar rapport in opdracht van de Belgische minister van Justitie expliciet op de genoemde unfaire financiële ongelijkheden gewezen. Deze zouden niet in overeenstemming zijn met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie.37xFreddy Mortier & Marie-Françoise Rigaux, Federale financiering. Voor een kritische bespreking van het rapport: Marc Snoeck, ‘Examen critique du rapport de la Commission des Sages, in Financement public, Sägesser & Schreiber, 183–200. De werkgroep die in opvolging van die commissie sinds mei 2009 gemandateerd is om na te denken over de hervorming van de wetgeving met betrekking tot de erkende levensbeschouwingen, pleit er in haar rapport terecht voor om de verschillende stelsels op elkaar af te stemmen. Er moet eenzelfde statuut, eenzelfde loon en pensioen voor alle bedienaars van de eredienst of moreel consulenten komen, ongeacht de levensbeschouwing.38xMichel Magits et al., Hervorming van de wetgeving met betrekking tot de erediensten en de niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties. Verslag van de Werkgroep ingesteld door de het Koninklijk Besluit van 13 mei 2009 (Brussel, oktober 2010), 27 e.v., 75 e.v., 129 e.v. In haar rapport doet de werkgroep ook een voorstel om de erkenningscriteria nog objectiever te maken: de levensbeschouwing moet een aanhang hebben ‘van ten minste 25.000 leden verspreid over ten minste tien inplantingen’.39xIbid., 120. De werkgroep pleit er ten slotte ook voor om de subsidiëring in overeenstemming te brengen met het aantal aanhangers. Op die manier zou in de toekomst de verdeling van de middelen rechtvaardiger en meer in overeenstemming met de sociologische realiteit kunnen gebeuren. Een equipe van academici moet daarom elke tien jaar onderzoeken hoeveel mensen welke levensbeschouwing aanhangen. De werkgroep stelt voor dat de onderzoekers drie vragen stellen aan een relevante steekproef: Hoe identificeert u zich: als aanhanger van een eredienst, een levensbeschouwing, of helemaal niets? Brengt u dat in de praktijk? en Wie vindt u dat de staat zou moeten ondersteunen?40xIbid., 22, 87–88. De procedure, waarbij men op basis van deze vragen een rechtvaardige verdeling van middelen kan voorstellen, is zoals de werkgroep opmerkt analoog ‘aan die welke ten grondslag ligt aan het mechanisme van de levensbeschouwelijk georiënteerde belasting die in bepaalde landen bestaat’.41xIbid., 88.

      Het Human Rights Committee van de VN heeft het Belgische kerk-staatregime ooit eens op de vingers getikt omdat het de principes van non-discriminatie, godsdienstvrijheid en gelijkheid niet respecteert.

      ‘The Committee notes that the procedures for recognizing religions and the rules for public funding of recognized religions raise problems under articles 18, 26 and 27 of the Covenant.’42xUnited Nations, International Covenant on Civil and Political Rights (1998), nr. 25.

      Indien de hier genoemde voorstellen van de werkgroep in beleid worden omgezet, zou de Belgische overheid al in belangrijke mate aan deze klacht tegemoet komen. Het voorstel van de werkgroep ent het bestaande ondersteuningsbeleid immers duidelijk op meer gelijkheid waardoor dat beleid ook neutraler wordt. Om alle twijfel weg te nemen stelt de werkgroep ook expliciet dat de registratie en/of erkenning van een levensbeschouwing nooit een waardeoordeel inhoudt van deze levensbeschouwing.43xMagits et al., Hervorming van de wetgeving, 112–13.

    • 6 Sociaal perfectionisme

      Als de overheid haar neutraliteit wil bewaren en de erkende levensbeschouwingen gelijk wil behandelen, moeten ‘werknemers’ van die verschillende levensbeschouwingen gelijk behandeld worden en moeten de criteria op basis waarvan de middelen verdeeld worden voor elke levensbeschouwing gelijk gelden. Een voor de hand liggend criterium om de verdeling van middelen te bepalen, is het aantal aanhangers per levensbeschouwing of beter nog het aantal aanhangers dat voor deze of gene levensbeschouwing wil betalen. Dit kan door een bevraging, zoals de genoemde werkgroep voorstelt, maar het kan ook door burgers te vragen op hun belastingsformulier aan te duiden welke levensbeschouwing ze willen financieren. Indien het aanduiden op de belastingsbrief indruist tegen het respect op de privacy, kan ook gedacht worden aan een systeem waarbij de mensen tijdens verkiezingen aanduiden tot welke levensbeschouwing ze behoren en/of welke levensbeschouwing ze willen financieren zodat de subsidies op een doorzichtige en billijke manier verdeeld zouden kunnen worden.44xMichel Magits, ‘België: een systeem naar Frans model?,’ in Scheiding van Kerk en Staat of actief pluralisme?, red. Paul De Hert & Karin Meerschaut (Antwerpen: Intersentia, 2007), 31–57, 54.

      Het is hierbij telkens de bedoeling dat de hoeveelheid middelen die een levensbeschouwing krijgt, evenredig is met het aantal aanhangers en/of met het aantal mensen dat voor die levensbeschouwing wil betalen. De overheid maakt een hoeveelheid geld vrij ter ondersteuning van levensbeschouwingen, maar het zijn de burgers en de samenleving die bepalen welke concrete levensbeschouwingen (meest) ondersteund dienen te worden. Op die manier blijft de overheid maximaal neutraal en anti-perfectionistisch. Ze bemoeit zich immers niet met de vraag welke levensbeschouwingen hoeveel middelen moeten krijgen. Dit laat ze over aan de samenleving.

      Er is hier enkel sprake van wat Kymlicka ‘sociaal perfectionisme’45xKymlicka, Contemporary Political Philosophy, 248; Will Kymlicka, ‘Liberal Individualism and Liberal Neutrality,’ Ethics 99 (4) (1989): 883–905, 895. noemt. Anders dan bij het staatsperfectionisme bepaalt niet de staat maar de samenleving wat het goede leven is en eventueel gepromoot mag worden. Het evaluatief proces is een sociaal gebeuren waarin de overheid de keuzes overlaat aan het middenveld, media, intellectuelen en allerlei andere actoren binnen de samenleving.46xHoewel Joseph Chan voor een milde vorm van staatsperfectionisme pleit, vinden we ook bij hem de idee terug dat het niet noodzakelijk de overheid zelf is die perfectionistische evaluaties en afwegingen moet maken: ‘the perfectionist policies need not be made by state officials but by legally sanctioned and state financed comittees composed of individual citizens or representatives of groups who have more experience or knowledge about a certain issue.’ Joseph Chan, ‘Legitimacy, Unanimity, and Perfectionism,’ Philosophy and Public Affairs 29 (2000): 5–42, 33. Deze positie lijkt ook sterk op het zogenaamd democratisch perfectionisme: Amy Gutmann, Democratic Education (Princeton: Princeton University Press, 1987), 258–63. Dit is in overeenstemming te brengen met de liberale neutraliteiteis die enkel van toepassing is op de staat en niet op de samenleving.47xJeremy Waldron, ‘Legislation and moral Neutrality,’ in Jeremy Waldron, Liberal Rights. Collected Papers 1981–1991 (Cambridge: Cambridge University Press, 1993), 143–67, 154. Mensen mogen er dus diverse opvattingen over het goede leven op nahouden, maar in de hoedanigheid van wetgever mogen ze zich niet exclusief laten leiden door die opvattingen.48xCf. Rawls, ‘Idea of Public Reason’. Anders gezegd, de overheid moet neutraal zijn, haar burgers niet. De liberale state neutrality heeft overigens ook helemaal niet als doel om de samenleving neutraal te maken. Het tegendeel is waar: de neutraliteit van de staat is er precies om diverse perfectionistische idealen in de samenleving een eerlijke kans te geven en om mensen maximaal vrij te laten zich die idealen die hen het meest aanspreken, toe te eigenen.

      ‘The best reason for state neutrality is precisely that social life is nonneutral, that people can and do make discriminations among competing ways of life in their social life, affirming some and rejecting others, without using the state apparatus.’49xKymlicka, ‘Liberal Individualism,’ 895.

      Anders dan staatsperfectionisme druist sociaal perfectionisme niet in tegen de liberale neutraliteitseis. Een liberale overheid kan niet onafhankelijk van de samenleving bepalen welke sociale praktijken waardevol zijn en ondersteuning of bescherming verdienen, want dat gaat in tegen de neutraliteitseis en zou in tegenspraak zijn met (het respect voor) de autonomie van de burgers. Dit non-perfectionisme van de staat betekent echter niet dat de staat altijd afzijdig moet blijven.

      ‘It does not follow, however, that citizens should not decide to make further public expenditures. If a sufficiently large number of them find the marginal benefits of public goods greater than that of goods available through the market, it is appropriate that ways should be found for government to provide them. […]Thus the exchange branch works by the principle of efficiency and institutes, in effect, a special trading body that arranges for public goods and services where the market mechanism breaks down.’50xRawls, Theory of Justice, 282–83; zie ook 331–32.

      Het is de samenleving die, op basis van perfectionistische redenen, bepaalt welke zaken (i.c. levensbeschouwingen) al dan niet door de niet-perfectionistische overheid ondersteund mogen worden. Precies op dit punt gaat het voorstel van de genoemde werkgroep in België nog niet ver genoeg. Het aanbevolen onderzoek naar levensbeschouwingen zou naast de drie genoemde vragen nog een andere vraag moeten bevatten. De keuze om een ondersteunend religiebeleid te voeren is immers zelf een niet-neutrale keuze. Ook hierover zou de bevolking zich moeten kunnen uitspreken. Een sociaal perfectionistische overheid mag immers enkel ondersteunen voor zover daar in de samenleving draagvlak voor en vraag naar is. Ongetwijfeld was er in België anno 1831 ‘a sufficiently large number of [citizens]’ dat vragende partij was voor actieve overheidssteun voor religie(s) – een consensus die tot minstens enkele decennia geleden is blijven bestaan. Zelfs de vrijzinnig humanistische zuil heeft zich in het verhaal van erkenning en ondersteuning van levensbeschouwingen ingeschreven en heeft (met succes, maar niet zonder interne discussie) hetzelfde statuut opgeëist als andere erkende levensbeschouwingen.51xZie hierover Caroline Sägesser, ‘La reconnaissance et le financement de la laïcité organisée,’ in Financement public, Sägesser & Schreiber, 159–82; Jean-François Husson & Caroline Sägesser, ‘La reconnaissance et le financement de la laïcité organisée,’ Courrier Hebdomadaire du CRISP (2002): 1756, 1760; Michel Magits, ‘De trein der traagheid of de lange weg naar de erkenning van de vrijzinnig-humanistische levensbeschouwing,’ in De toekomst van de levensbeschouwelijke vakken. De eerste stappen naar de gelijkberechtiging: 50j. Schoolpact, red. Luc Devuyst & Christophe Van Waerebeke (Brussel: VUB Press, 2010), 25–32. Voor discussie zie W. Verougstraete, ‘De vrijzinnigheid: een nieuwe kerk, een levensbeschouwelijke strekking of een ongebonden aanbod?,’ in Liber Amicorum Paul De Vroude, Deel II (Diegem: Kluwer, 1994), 1513–24; Jan De Groof, ‘De herziening van het art. 117 van de Grondwet en de erkenning van de vrijzinnigheid,’ Tijdschrift voor Bestuurswetenschappen en Publiekrecht (1986): 469–81; Willy Callewaert & Jaap Kruithof, ‘De problematiek van de erkenning van de vrijzinnigheid in België. Enige kritische beschouwingen naar aanleiding van een artikel van Jan De Groof’, Tijdschrift voor Bestuurswetenschappen en Publiekrecht (1987): 284–95. Zo een consensus kan echter aan verandering onderhevig zijn. Met name de secularisering, ontzuiling en de detraditionalisering dagen die consensus uit, waardoor het huidige systeem mogelijk als een ‘archeologisch artefact’52xVincent Viaene, ‘La liberté comme en Belgique. The semantic stakes of “Separation” between Church and State in Belgium,’ Recht, Religie en Samenleving 2 (2009): 129–46, 146. verschijnt. Vandaar dat een politiek en maatschappelijk debat over het erkenningsbeleid zich opdringt, wil het huidige beleid nog legitiem kunnen zijn en neutraal genoemd kunnen worden. En indien dan toch voor een ondersteuningsbeleid wordt gekozen – waar iets voor te zeggen valt, rekening houdend met de particuliere constitutionele traditie en context in België53xVoor een politiek-filosofisch pleidooi om pragmatisch en contextueel met de kerk-staatverhouding om te gaan en hierbij ook rekening te houden met de aanwezige institutionele praktijken en constitutionele tradities zie Veit Bader, Secularism or Democracy? Associational Governance of Religious Diversity (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2007). – zou de bevolking niet alleen gevraagd moeten worden naar de levensbeschouwing die ze willen ondersteunen. Vanuit het perspectief van de neutraliteit moet bij de bevolking ook afgetoetst worden of men financiering überhaupt zinvol vindt. Het sociaal perfectionisme vereist dat burgers hierover geconsulteerd worden en dat de overheid dit niet zelf beslist. De hoeveelheid geld die de overheid vrijmaakt om onder de verschillende erkende levensbeschouwingen te verdelen, kan afhankelijk gemaakt worden van de steun die een actief ondersteunend beleid nog krijgt van de bevolking. Op die manier wordt ook op dit punt staatsperfectionisme vermeden en is enkel van het (staats)neutrale, sociaal perfectionisme sprake.

      In het geval van kerkbelasting impliceert dit laatste dat burgers ook de mogelijkheid zouden moeten hebben om geen levensbeschouwing te steunen. Dit is alvast het geval in een systeem van ‘erkende kerkbelasting’ waarin, zoals in Duitsland, enkel diegenen die tot een bepaalde levensbeschouwing willen behoren extra belastingen betalen om die eredienst te financieren.54xIn Duitsland moeten enkel leden van bepaalde religieuze groeperingen Kirchensteuer betalen: ‘Those desiring to be free of the tax may achieve that result by leaving the Church […] If a Church member refuses to pay the required tax, legal means can be used to collect the tax; Churches however are not required to pursue legal action in the case of non-payment.’ Gerhard Robbers, ‘State and Church in Germany,’ in State and Church in the European Union, Robbers, 77–95, 89–90. Dit systeem, dat de facto resulteert in een ongelijke belastingdruk, is eigenlijk het geprivatiseerd systeem zoals het in de VS bestaat, met dat verschil dat de overheid in plaats van de levensbeschouwing zelf instaat voor het ophalen van de middelen bij de aanhangers. Louis-Léon Christians, ‘Financiering van de erediensten: kritische elementen van vergelijkende rechtswetenschap,’ Nieuw tijdschrift voor politiek 4–5 (1999): 25–50, 33–39. In een systeem van fiscale toewijzing of levensbeschouwelijk georiënteerde belasting waarin iedereen evenveel belastingen betaalt, zou er vanuit het perspectief van de neutraliteit en het sociaal perfectionisme, een keuzemogelijkheid voorzien moeten zijn om het belastinggeld aan een ander doel dan levensbeschouwingen toe te wijzen.

      Op dat punt hebben zowel het Spaanse als het Italiaanse systeem,55xVoor het Italiaanse systeem, zie Silvio Ferrari, ‘State and Church in Italy,’ in State and Church in the European Union, Robbers, 209–30. Voor het Spaanse systeem, zie Iván C. Ibán, ‘State and Church in Spain,’ in State and Church in the European Union, Robbers, 139–56. ondanks een aantal pijnpunten,56xIn Italië wordt 0,8% (otto pro mille) van de belastingen proportioneel verdeeld onder de erkende religies (enkel religies komen in aanmerking; niet-religieuze levensbeschouwingen kunnen geen beroep doen op dit systeem) en sociale overheidsprojecten/liefdadigheid: burgers geven zelf aan welke religie of liefdadigheidsorganisatie/sociaal project ze wensen te ondersteunen. In 1997 gaf 60% echter te kennen geen van de erkende erediensten, noch een sociaal project/liefdadigheidsorganisatie te willen steunen. Het geld dat hierdoor vrijkomt wordt – zonder feitelijke instemming – eveneens proportioneel verdeeld over sociale projecten/liefdadigheidsorganisaties en de erkende erediensten (met uitzondering van de waldenzen, de zevendedagsadventisten en de aanhangers van de pinksterbeweging, die ervoor gekozen hebben om enkel expliciete stemmen te accepteren). Hierdoor krijgt de katholieke kerk nog eens een grote hoeveelheid geld (in 1997 was dat 81% van de 60% die zich onthouden hebben) – wat opnieuw een vorm van ongelijkheid met zich brengt. In Spanje is het grote probleem dan weer dat burgers enkel de keuze hebben tussen steun aan de katholieke kerk of aan liefdadigheidsprojecten. Andere levensbeschouwingen kunnen er geen beroep doen op het systeem van religieus georiënteerde belastingen. een streepje voor op het Belgische systeem, waarin elke burger automatisch belastingen betaalt om de overheidssteun aan levensbeschouwingen te financieren. De burgers hebben in België geen mogelijkheid om te bepalen dat hun belastinggeld voor een ander doel wordt gebruikt. In Spanje en Italië ligt dit anders: wie geen van de (erkende) levensbeschouwingen wenst te ondersteunen, kan er voor kiezen om sociale welvaartsprogramma’s of liefdadigheidsorganisaties te ondersteunen.57xIn Spanje is er daarnaast ook de mogelijkheid om zijn of haar belastinggeld rechtsreeks naar de staat te laten gaan, die het dan voor diverse doeleinden kan gebruiken. Vanuit het perspectief van de neutraliteit is het inderdaad beter dat niemand verplicht wordt om levensbeschouwingen te steunen – en zeker niet diegene waartoe men zelf niet behoort. In een systeem van religieus georiënteerde belastingen wordt dus best de mogelijkheid ingebouwd dat de overheid het geld van diegenen die geen levensbeschouwing wensen te ondersteunen, voor andere, meer ‘neutrale’ doeleinden kan inzetten.58xVoor dit voorstel zie Jean-François Husson, ‘Financiering van de erediensten en levensbeschouwelijk georiënteerde belasting: budgettaire en praktische aspecten,’ Nieuw tijdschrift voor politiek 4–5 (1999): 51–94, 78–79. Voor enkele kritische bemerkingen bij dit systeem, zie Philippe Van Parijs, ‘De bestemming van zijn belastingen kiezen. Is dat doeltreffend? Is dat rechtvaardig?,’ Nieuw tijdschrift voor politiek 4–5 (1999): 95–110, 102–4.

    • 7 Besluit

      Op het eerste zicht oogt een hands-off beleid ten aanzien van levensbeschouwingen neutraler dan een ondersteuningsbeleid. Toch impliceert een ondersteuningsbeleid niet noodzakelijk een overtreding van de liberale neutraliteitseis. In deze bijdrage hebben we onderzocht op welke manier beide in overeenstemming gebracht kunnen worden.

      Indien een ondersteuningsbeleid neutraal wil zijn, moet de ondersteuning gebeuren op basis van gelijkheid en moeten de criteria die gehanteerd worden gelijke kansen garanderen en duidelijk, objectiveerbaar en relevant zijn. Uit niets mag immers blijken dat de overheid een of meerdere levensbeschouwingen wil bevoorrechten of benadelen (neutrality of aim). De overheid mag door ondersteuning ook nooit een waarheids- of waardeoordeel over particuliere levensbeschouwingen vellen of suggereren. Het komt een liberale, en dus anti-perfectionistische overheid niet toe om publieke rangordes of evaluaties te maken van verschillende levensovertuigingen. Conform het sociaal perfectionisme is de plaats waar dit moet gebeuren de samenleving zelf. Ten slotte moet ook de keuze om levensbeschouwingen te ondersteunen geneutraliseerd worden. Dit kan door het sociaal perfectionisme maximaal te laten spelen. Burgers moeten niet alleen kunnen aangeven welke levensbeschouwingen ze willen ondersteunen, ze moeten ook kunnen aangeven of ze überhaupt wel willen dat de overheid levensbeschouwingen ondersteunt. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, kan een ondersteuningsbeleid op basis van neutrale argumenten gelegitimeerd worden en voldoet het aan de liberale neutraliteitseis.

      Bij de toetsing aan het Belgisch ondersteuningssysteem hebben we vastgesteld dat het Belgische beleid nog niet volledig aan deze criteria voldoet. We hebben in dat verband enkele mogelijkheden aangegeven om het beleid meer in overeenstemming te brengen met het anti-perfectionisme en het liberale perspectief van de neutraliteit.

    Noten

    • 1 Alfred Stepan, ‘Religion, Democracy, and the “Twin Tolerations”,’ Journal of Democracy 11 (4) (2000): 37–57; John Rawls, ‘The Idea of Public Reason Revisited,’ The University of Chicago Law Review 64 (3) (1997): 765–807, 795.

    • 2 Martha C. Nussbaum, Liberty of Conscience. In Defense of America’s Tradition of Religious Equality (New York: Basic Books, 2008).

    • 3 Jaak Butler, ‘The American Exception? Secularisation and Religion in the United States, 1945–2000,’ in The Transformation of the Christian Churches in Western Europe 1945/2000, red. Leo Kenis, Jacques Billiet & Patrick Pasture (Leuven: Leuven University Press, 2010), 161–71; Pippa Norris & Ronald Inglehart, ‘Uneven secularization in the United States and Western Europe,’ in Democracy and the New Religious Pluralism, red. Thomas Banchoff (Oxford: Oxford University Press, 2007), 31–57.

    • 4 Roger Finke, Rodney Stark & Avery M. Guest, ‘Mobilizing Local Religious Markets: Religious Pluralism in the Empire State, 1855 to 1865,’ American Sociological Review 61 (2) (1996): 203–218; Laurence R. Iannaccone, Roger Finke & Rodney Stark, ‘Deregulating religion: The Economics of Church and State,’ Economic Inquiry 35 (2) (1997): 350-364; Rodney Stark & Roger Finke, Acts of Faith: Explaining the Human Side of Religion (Berkeley: University of California Press, 2000).

    • 5 Brian Barry, Culture and Equality (Cambridge: Polity Press, 2001), 29, 278.

    • 6 Gerhard Robbers, red., Church Autonomy (Frankfurt am Main: Peter Lang, 2001). Voor discussie en de recente evoluties omtrent de manier waarop de Scandinavische landen de idee van weak establishment (staatskerk, nationale kerk of volkskerk) combineren met de godsdienstvrijheid en ‘seculiere neutraliteit’ zie Lisbet Christoffersen, Kjell A. Modéer & Svend Andersen, red., Law & Religion in the 21st Century – Nordic Perspectives (Kopenhagen: Djof Publishing, 2010). Zie ook Rex Ahdar & Ian Leigh, ‘Is Establishment Consistent with Religious Freedom?,’ in Religious Freedom in the Liberal State,red. Rex Ahdar & Ian Leigh (Oxford: Oxford University Press, 2005), 127–54.

    • 7 John Rawls, Political Liberalism (New York: Columbia University Press, 2005 [1993]), 184–94.

    • 8 Charles Larmore, Patterns of Moral Complexity (Cambridge: Cambridge University Press, 1987), 66; ‘Political Liberalism,’ Political Theory 18 (3) (1990): 339–60, 350; Charles Larmore, The Morals of Modernity (Cambridge: Cambridge University Press, 1996), 139; Rawls, Political Liberalism, 184–85; William Galston, Liberal Purposes (Cambridge: Cambridge University Press, 1993 [1991]), 100.

    • 9 John Rawls, ‘The Priority of Right and Ideas of the Good,’ Philosophy and Public Affairs 17 (4) (1988): 251–76, 264; Rawls, Political Liberalism, 194; Robert Nozick, Anarchy, State and Utopia (New York: Basic Books, 1974), 272; Larmore, Patterns of Moral Complexity, 43–44; Brian Barry, Justice as Impartiality (Oxford: Clarendon Press, 1995), 82–83, 122–23; Galston, Liberal Purposes, 100.

    • 10 Ronald Dworkin, ‘Liberalism,’ in Public and Private Morality, red. Stuart Hampshire (Cambridge: Cambridge University press, 1978), 113–43, 127.

    • 11 Rawls, Political Liberalism, 262.

    • 12 Rawls, ‘Priority of Right,’ 262; Bruce Ackerman, Social Justice in the Liberal State (New Haven/Londen: Yale University Press, 1980), 61–62; Bruce Ackerman, ‘What is Neutral about Neutrality?,’ Ethics 93 (2) (1983): 372–90, 389; Larmore, Patterns of Moral Complexity, 44–47; Larmore, The Morals of Modernity, 126 n.6; Dworkin, ‘Liberalism’, 191; Barry, Justice as Impartiality, 123, 132; Nozick, Anarchy, State and Utopia, 272–73.

    • 13 In plaats van neutraliteit hanteert Rawls formuleringen als ‘the priority of the right over the good’ en ‘the principle of perfection’. Zie hiervoor John Rawls, A Theory of Justice, herziene druk (Oxford: Oxford University Press, 1999), par. 50; Rawls, ‘Priority of Right’; Rawls, Political Liberalism, Lecture v.

    • 14 Will Kymlicka, Contemporary Political Philosophy. An introduction (Oxford: Oxford University Press, 2002), 218.

    • 15 Freddy Mortier & Marie-Françoise Rigaux, De federale financiering van de bedienaren der erediensten en de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige raad. Verslag van de Commissie der Wijzen (Brussel, 2005–2006), 9. Voor een historische schets zie Els Witte, ‘De constructie van België 1828–1847,’ in Nieuwe Geschiedenis van België, deel I 1830–1905, red. Els Witte et al. (Brussel: Lannoo, 2005), 37–38, 61–67, 73 e.v.; Caroline Sägesser, ‘Le régime des cultes en Belgique: origine et évolution,’ in Le financement public des religions et de la laïcité en Belgique, red. Caroline Sägesser & Jean-Philippe Schreiber (Louvain-la-Neuve: Bruylant-Academia, 2010), 11–41.

    • 16 Louis-Léon Christians, ‘Le financement des cultes en droit belge: bilan et perspectives,’ Quaderna di diritto e politica ecclesiastica 14 (1) (2006): 83–107, 83.

    • 17 Patrick De Pooter, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij (Brussel: Larcier, 2002), 135.

    • 18 Adriaan Overbeeke, ‘Kerk en Staat in België: scheidingsregime én state support,’ in Overheid, recht en religie, red. Ashley Terlouw et al. (Deventer: Kluwer, 2011),129–58.

    • 19 Vrije scholen in België zijn vergelijkbaar met de bijzondere scholen in Nederland, de officiële scholen met de openbare scholen.

    • 20 Patrick Loobuyck & Leni Franken, ‘Religious Education in Belgium: historical overview and current debates,’ in Religious Education in a Plural, Secularised Society. A Paradigm Shift, red. Leni Franken & Patrick Loobuyck (Münster: Waxmann, 2011), 35–54; Adriaan Overbeeke, ‘Levensbeschouwelijk onderricht: keuzepalet en keuzevrijheid in Vlaanderen anno 2002,’ T.O.R.B. 2 (2002–2003): 128–30; Richard Potzen & Brigitte Schinkele, ‘Religionsunterricht in Österreich,’ in Religious Education in Public Schools: Study of Comparative Law, red. José L.M. Lopez-Muniz, Jan De Groof & Gracienne Lauwers (Dordrecht: Springer, 2006), 117–42.

    • 21 Ludo Veny, ‘Onderwijs en grondwet. De nieuwe grondwetsbepalingen inzake onderwijs,’ Tijdschrift voor Bestuurswetenschappen en Publiekrecht (1988): 573–601, 588; Adriaan Overbeeke, ‘Levensovertuiging en onderwijs in de Belgische Grondwet,’ in Liber Amicorum discipulorunique Karel Rimanque, red. Bruno Peeters (Antwerpen: Intersentia, 2007), 299–351.

    • 22 Op dit punt is er wel een andere moeilijkheid. Art. 24 van de Belgische Grondwet bepaalt: ‘Alle leerlingen die leerplichtig zijn, hebben ten laste van de gemeenschap recht op een morele of religieuze opvoeding.’ Gezien enkel de erkende levensbeschouwingen in het officieel onderwijs aangeboden worden, kunnen aanhangers van niet-erkende levensbeschouwingen niet van dit constitutionele recht genieten en treedt hier in principe een vorm van onfaire ongelijkheid op. Overbeeke vraagt zich terecht af welke argumenten er voorhanden zijn ‘om de levensbeschouwelijke keuze van de ouders van 19 anglicaanse leerlingen serieuzer te nemen dan bijvoorbeeld die van een grotere groep boeddhisten (een nog niet erkende stroming) of een zeer grote groep ouders Jehova’s Getuigen (niet-erkend)?’ Overbeeke, Levensbeschouwelijk onderricht, 289.
      Om aan deze problematiek tegemoet te komen, pleiten sommigen ervoor om een ‘neutraal’ restvak levensbeschouwelijke oriëntatie te introduceren naast de andere levensbeschouwelijke vakken. Het voorstel is in 2003 in de VLOR (Vlaamse Onderwijsraad) besproken maar heeft het niet gehaald. Zie Raf Verstegen, ‘Een nieuw vak over levensbeschouwing en ethiek in het licht van art. 24 G.W. en de fundamentele rechten en vrijheden?,’ T.O.R.B. 3 (2002–2003): 271–90. Voor discussie: Maurice Van Stiphout, ‘Een nieuw “neutraal” vak over levensbeschouwing en ethiek?’ T.O.R.B. 3 (2003–2004): 212–19; Michel Magits & Eddy Borms, ‘Ethiek en levensbeschouwing in het onderwijs,’ T.O.R.B. 3 (2003–2004): 220–25.

    • 23 De islam heeft nog andere problemen ondervonden vooraleer de erkenning in ondersteuning kon worden omgezet. De islam is al in 1974 erkend, maar de uitvoeringsbesluiten hebben dertig jaar op zich laten wachten. Zo heeft de islam slechts zendtijd gekregen in 2011 en zijn de eerste moskeegemeenschappen pas erkend in 2007. Anno 2012 telt Vlaanderen 24 erkende moskeegemeenschappen maar worden slechts 8 imams door de overheid betaald. De erkenning van islamitische geloofsgemeenschappen loopt in Vlaanderen overigens moeilijker dan in Wallonië. Zie hiervoor Jonathan Debeer, Patrick Loobuyck & Petra Meier, Imams in Vlaanderen (Steunpunt Gelijkekansenbeleid, Universiteit Antwerpen, 2011); Adriaan Overbeeke, ‘Geduldig wachtend op de oogst? Dertig jaar islambeleid in België,’ in Recht van de islam, red. Pauline Kruiniger (Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2009), 17–41; Corinne Torrekens, ‘L’organisation et le financement du culte muselman,’ in Financement public, Sägesser & Schreiber, 139–57; Lionel Panafit, ‘Les problématiques de l’institutionnalisation de l’islam en Belgique (1965–1996),’ in Facettes de L’islam belge,red. Felice Dassetto (Louvain-la-Neuve: Bruylant-Academia, 1997), 253–69.

    • 24 Marie-Claire Foblets & Adriaan Overbeeke, ‘Islam in Belgium: the search for a legal status of a new religious minority,’ in Islam and the European Union, red. Richard Potz & Wolfgang Wieshaider (Leuven: Peeters, 2004), 1–39; Adriaan Overbeeke, ‘Wetgeving voor moslims: is driemaal scheepsrecht?,’ Nieuw juridisch weekblad (2005): 326–37; Adriaan Overbeeke, ‘Moslimverkiezingen: een Belgisch experiment,’ in De multiculturele samenleving en het recht, red. Niels F. van Manen (Nijmegen: Ars Aequi, 2002), 321–31; Adriaan Overbeeke, ‘Verkiezingen voor moslims: mijlpaal in de organisatie van de islamitische eredienst in België,’ in 60 maal recht en 1 maal wijn: rechtssociologie, sociale problemen en justitieel beleid. Liber amicorum prof. dr. Jean Van Houtte, red. Francis Van Loon (Leuven: Acco, 1999), 163–83.

    • 25 Marie-Claire Foblets & Adriaan Overbeeke, ‘A State Intervention in the Institutionalisation of Islam,’ in Religious Freedom and the Neutrality of the State: the Position of Islam in the European Union, red. Wasif A.R. Shadid & Sjoerd van Koningsveld (Leuven: Peeters, 2002), 113–28. Voor een kritiek op de toegenomen bemoeizucht van de staat inzake levensbeschouwing zie ook Adriaan Overbeeke, ‘Willem I’s rentree te Brussel: 175 jaar scheiding België-Nederland en de verhouding tussen kerk en staat,’ Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie 35 (1) (2006): 55–63; Adriaan Overbeeke, ‘Bedreigde soort: het wisselvallige lot van de Rooms-katholieke parochie-assistent en de vrije keuze van bedienaren van de eredienst,’ Recht, religie en samenleving (2008): 7–62; Adriaan Overbeeke, ‘Kerk en Staat in België’.

    • 26 Overbeeke, ‘Kerk en Staat in België,’ 147, 152–53.

    • 27 Niet toevallig kwam de eerste juridische claim om vrijstelling te krijgen van de levensbeschouwelijke vakken uit protestantse hoek. In het arrest Sluijs (RvS 14 mei 1985, nr. 25.326) oordeelde de Raad van State dat een kind op vraag van zijn protestantse ouders vrijstelling moest krijgen omdat ze zich in geen enkel vak konden vinden – dus ook niet in het vak protestantse godsdienst of in het vak niet-confessionele zedenleer.

    • 28 Adriaan Overbeeke, De overheid en de grondrechtspositie van godsdienstige en levensbeschouwelijke gemeenschappen: de bescherming van corporatieve vrijheid van godsdienst in de Belgische grondwet, getoetst aan de internationale verdragen, diss. Antwerpen, 2005, hoofdstuk 8 en 9.

    • 29 Overbeeke, Overheid en de grondrechtspositie, 702.

    • 30 Liliane Voyé & Karel Dobbelaere, ‘La gestion publique de la diversité religieuse en Belgique. Pluralisme religieux et pratiques d’accommodement,’ in La nouvelle question religieuse. Régulation ou ingérence de l’Etat?, red. Pauline Côté & T. Jeremy Gunn (Brussel: Peter Lang, 2006), 163–83, 177.

    • 31 Voor de cijfers baseren we ons op Jean-François Husson, ‘Les montants affectés aux cultes et à la laïcité,’ in Financement public, Sägesser & Schreiber, 43–69; Jean-François Husson, ‘Le Financement public des cultes et de la laïcité,’ Politique: revenue de débats 52 (2007): 14–17.

    • 32 De laatste jaren kan de katholieke kerk slechts minder dan de helft (44,1% in 2008) van de priesterplaatsen waar ze recht op heeft, invullen. Jean-François Husson, ‘Montants affectés,’ 51.

    • 33 Jean-François Husson, ‘Le financement public des cultes, de la laïcité organisée et des cours philosophiques,’ Courrier Hebdomadaire du CRISP (2000): 1703–1704.

    • 34 Marc Hooghe, Kerkpraktijk in Vlaanderen (Leuven: Centrum voor Politicologie, 2010); Marc Hooghe & Sarah Botterman, Religieuze praktijk in België: een statistische analyse (Leuven: KULeuven, 2008); Frédéric Moens, ‘L’évolution des pratiques et convictions religieuses,’ in Financement public, Sägesser & Schreiber, 71–86; Marc Hooghe, Ellen Quintelier & Tim Reeskens, ‘Kerkpraktijk in Vlaanderen. Trends en extrapolaties 1967–2004,’ Ethische Perspectieven, 16 (2) (2006): 113–23; Karel Dobbelaere & Jacques Billiet, ‘Late 20th-Century Trends in Catholic Religiousness. Belgium compared with Western and Central European Nations,’ in The Transformation of the Christian Churches in Western Europe 1945–2000, red. Leo Kenis, Jacques Billiet & Patrick Pasture (Leuven: Leuven University Press, 2010), 113–45; Karel Dobbelaere et al., Verloren zekerheid – de Belgen en hun waarden, overtuigingen en houdingen (Tielt: Lannoo, 2000), 117–52.

    • 35 Rik Torfs, ‘State and Church in Belgium,’ in State and Church in the European Union, red. Gerhard Robbers (Baden-Baden: Nomos, 20052), 9–33, 15, 32.

    • 36 Jean-François Husson, ‘Financement public des cultes et de la laïcité,’ 17.

    • 37 Freddy Mortier & Marie-Françoise Rigaux, Federale financiering. Voor een kritische bespreking van het rapport: Marc Snoeck, ‘Examen critique du rapport de la Commission des Sages, in Financement public, Sägesser & Schreiber, 183–200.

    • 38 Michel Magits et al., Hervorming van de wetgeving met betrekking tot de erediensten en de niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties. Verslag van de Werkgroep ingesteld door de het Koninklijk Besluit van 13 mei 2009 (Brussel, oktober 2010), 27 e.v., 75 e.v., 129 e.v.

    • 39 Ibid., 120.

    • 40 Ibid., 22, 87–88.

    • 41 Ibid., 88.

    • 42 United Nations, International Covenant on Civil and Political Rights (1998), nr. 25.

    • 43 Magits et al., Hervorming van de wetgeving, 112–13.

    • 44 Michel Magits, ‘België: een systeem naar Frans model?,’ in Scheiding van Kerk en Staat of actief pluralisme?, red. Paul De Hert & Karin Meerschaut (Antwerpen: Intersentia, 2007), 31–57, 54.

    • 45 Kymlicka, Contemporary Political Philosophy, 248; Will Kymlicka, ‘Liberal Individualism and Liberal Neutrality,’ Ethics 99 (4) (1989): 883–905, 895.

    • 46 Hoewel Joseph Chan voor een milde vorm van staatsperfectionisme pleit, vinden we ook bij hem de idee terug dat het niet noodzakelijk de overheid zelf is die perfectionistische evaluaties en afwegingen moet maken: ‘the perfectionist policies need not be made by state officials but by legally sanctioned and state financed comittees composed of individual citizens or representatives of groups who have more experience or knowledge about a certain issue.’ Joseph Chan, ‘Legitimacy, Unanimity, and Perfectionism,’ Philosophy and Public Affairs 29 (2000): 5–42, 33. Deze positie lijkt ook sterk op het zogenaamd democratisch perfectionisme: Amy Gutmann, Democratic Education (Princeton: Princeton University Press, 1987), 258–63.

    • 47 Jeremy Waldron, ‘Legislation and moral Neutrality,’ in Jeremy Waldron, Liberal Rights. Collected Papers 1981–1991 (Cambridge: Cambridge University Press, 1993), 143–67, 154.

    • 48 Cf. Rawls, ‘Idea of Public Reason’.

    • 49 Kymlicka, ‘Liberal Individualism,’ 895.

    • 50 Rawls, Theory of Justice, 282–83; zie ook 331–32.

    • 51 Zie hierover Caroline Sägesser, ‘La reconnaissance et le financement de la laïcité organisée,’ in Financement public, Sägesser & Schreiber, 159–82; Jean-François Husson & Caroline Sägesser, ‘La reconnaissance et le financement de la laïcité organisée,’ Courrier Hebdomadaire du CRISP (2002): 1756, 1760; Michel Magits, ‘De trein der traagheid of de lange weg naar de erkenning van de vrijzinnig-humanistische levensbeschouwing,’ in De toekomst van de levensbeschouwelijke vakken. De eerste stappen naar de gelijkberechtiging: 50j. Schoolpact, red. Luc Devuyst & Christophe Van Waerebeke (Brussel: VUB Press, 2010), 25–32. Voor discussie zie W. Verougstraete, ‘De vrijzinnigheid: een nieuwe kerk, een levensbeschouwelijke strekking of een ongebonden aanbod?,’ in Liber Amicorum Paul De Vroude, Deel II (Diegem: Kluwer, 1994), 1513–24; Jan De Groof, ‘De herziening van het art. 117 van de Grondwet en de erkenning van de vrijzinnigheid,’ Tijdschrift voor Bestuurswetenschappen en Publiekrecht (1986): 469–81; Willy Callewaert & Jaap Kruithof, ‘De problematiek van de erkenning van de vrijzinnigheid in België. Enige kritische beschouwingen naar aanleiding van een artikel van Jan De Groof’, Tijdschrift voor Bestuurswetenschappen en Publiekrecht (1987): 284–95.

    • 52 Vincent Viaene, ‘La liberté comme en Belgique. The semantic stakes of “Separation” between Church and State in Belgium,’ Recht, Religie en Samenleving 2 (2009): 129–46, 146.

    • 53 Voor een politiek-filosofisch pleidooi om pragmatisch en contextueel met de kerk-staatverhouding om te gaan en hierbij ook rekening te houden met de aanwezige institutionele praktijken en constitutionele tradities zie Veit Bader, Secularism or Democracy? Associational Governance of Religious Diversity (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2007).

    • 54 In Duitsland moeten enkel leden van bepaalde religieuze groeperingen Kirchensteuer betalen: ‘Those desiring to be free of the tax may achieve that result by leaving the Church […] If a Church member refuses to pay the required tax, legal means can be used to collect the tax; Churches however are not required to pursue legal action in the case of non-payment.’ Gerhard Robbers, ‘State and Church in Germany,’ in State and Church in the European Union, Robbers, 77–95, 89–90. Dit systeem, dat de facto resulteert in een ongelijke belastingdruk, is eigenlijk het geprivatiseerd systeem zoals het in de VS bestaat, met dat verschil dat de overheid in plaats van de levensbeschouwing zelf instaat voor het ophalen van de middelen bij de aanhangers. Louis-Léon Christians, ‘Financiering van de erediensten: kritische elementen van vergelijkende rechtswetenschap,’ Nieuw tijdschrift voor politiek 4–5 (1999): 25–50, 33–39.

    • 55 Voor het Italiaanse systeem, zie Silvio Ferrari, ‘State and Church in Italy,’ in State and Church in the European Union, Robbers, 209–30. Voor het Spaanse systeem, zie Iván C. Ibán, ‘State and Church in Spain,’ in State and Church in the European Union, Robbers, 139–56.

    • 56 In Italië wordt 0,8% (otto pro mille) van de belastingen proportioneel verdeeld onder de erkende religies (enkel religies komen in aanmerking; niet-religieuze levensbeschouwingen kunnen geen beroep doen op dit systeem) en sociale overheidsprojecten/liefdadigheid: burgers geven zelf aan welke religie of liefdadigheidsorganisatie/sociaal project ze wensen te ondersteunen. In 1997 gaf 60% echter te kennen geen van de erkende erediensten, noch een sociaal project/liefdadigheidsorganisatie te willen steunen. Het geld dat hierdoor vrijkomt wordt – zonder feitelijke instemming – eveneens proportioneel verdeeld over sociale projecten/liefdadigheidsorganisaties en de erkende erediensten (met uitzondering van de waldenzen, de zevendedagsadventisten en de aanhangers van de pinksterbeweging, die ervoor gekozen hebben om enkel expliciete stemmen te accepteren). Hierdoor krijgt de katholieke kerk nog eens een grote hoeveelheid geld (in 1997 was dat 81% van de 60% die zich onthouden hebben) – wat opnieuw een vorm van ongelijkheid met zich brengt. In Spanje is het grote probleem dan weer dat burgers enkel de keuze hebben tussen steun aan de katholieke kerk of aan liefdadigheidsprojecten. Andere levensbeschouwingen kunnen er geen beroep doen op het systeem van religieus georiënteerde belastingen.

    • 57 In Spanje is er daarnaast ook de mogelijkheid om zijn of haar belastinggeld rechtsreeks naar de staat te laten gaan, die het dan voor diverse doeleinden kan gebruiken.

    • 58 Voor dit voorstel zie Jean-François Husson, ‘Financiering van de erediensten en levensbeschouwelijk georiënteerde belasting: budgettaire en praktische aspecten,’ Nieuw tijdschrift voor politiek 4–5 (1999): 51–94, 78–79. Voor enkele kritische bemerkingen bij dit systeem, zie Philippe Van Parijs, ‘De bestemming van zijn belastingen kiezen. Is dat doeltreffend? Is dat rechtvaardig?,’ Nieuw tijdschrift voor politiek 4–5 (1999): 95–110, 102–4.

Citation format

Would you like to cite a publication in the Netherlands Journal of Legal Philosophy? You could do this in the following way:

Christoph Kletzer, ‘Absolute Positivism’, NJLP 2013/2 p. 87-99


Print this article